Als kind gingen onze vakanties regelmatig oostwaarts. Voor de Tweede Wereldoorlog was mijn grootvader naar Nederland gekomen. We gingen op visite bij mensen die we Onkel en Tante noemden. Ook al waren ze voor mij verre verwanten. Op afstand dan. En die afstand kwam niet slechts door de doorgaans 12 uur rijden.
Vanaf de grens ging het van controle naar controle. Vanaf torens werden we aanschouwd. Alle tijdschriften moesten uit zicht. Soms werd de auto doorzocht. Paspoorten werden langdurig ingekeken. Mannen en vrouwen die ons met strakke blikken aankeken, en zeggen wilden ‘wat doen jullie hier, ga terug’. Metershoog prikkeldraad, borden die wezen op gevaar, hoge torens waarop uniformen met wapens: “Herzlich willkommen in der Deutsche Demokratische Republiek”.
Verplicht werden Duitse marken ingewisseld voor Ostmarken. In speciale winkels mochten wij westerlingen daar onzindingen van kopen. Het werd stil in de auto. Over rechte snelwegen ging het naar de hoofdstad. Onderweg werd gestopt in een wegrestaurant. Wij zagen er anders uit. Eenmaal in de WC sprak personeel ons aan, of we nog Ostmarken over hadden. Meenemen het land uit had weinig zin. Buiten de DDR was het niks waard.
Natuurlijk het land zag er keurig aangeharkt uit. De wegen lager er netjes bij. En in de lente bloeiden ook hier de bloemen. Maar als 10-jarige snapte ik dat dit niet het leven was dat veel mensen plezier gaf.
Dertig jaar geleden zag ik op een studentenkamer aan de Prinsengracht de Schutzwall geslecht worden. Koude rillingen op de rug en tranen biggelden over mijn wangen. “Endlich frei”, juichten de Ossies toen ze massaal de grenzen over gingen en een wereld binnen wandelden die hen jaren lang was ontzegd, de vrijheid tegemoet. En zo voelde dat voor mij ook.
Er zijn momenten in mijn leven die bepalend zijn voor mijn actieve politieke opstelling. De beelden van mijn bezoeken aan het land omgeven door prikkeldraad van mijn kinderjaren tot de Mauerfall zijn diep in mijn geheugen gegrift. Een land waarin het individu wordt opgeofferd aan een staat die voorschrijft hoe mensen moeten leven, daarvan gruwel ik in al mijn vezels.
