Marken, was onze wandelbestemming afgelopen weekend. Alhoewel het sinds 1957 verbonden is met een dam, krijg je door een tippel rondom wel het eilandgevoel. Zeker in de winter, als de toeristen nog niet in groten getale neerstrijken.

De wandeling begin je het mooiste tegen de klok in vanaf de parkeerplaats bij het dorp, dus oostwaarts. Er waait een briesje en de temperatuur is ruim boven nul. We passeren vrij snel de buurten Grotewerf en Rozewerf. Ze liggen allebei op een terp, in Marken ‘werf’ genoemd. De houten huizen uit de 19e eeuw staan schouder aan schouder en zijn nog in redelijk oorspronkelijke staat. Hier krijg je kortom een beeld bij het leven op het eiland van pakweg een halve eeuw geleden.
Bij Rozewerf stap je de dijk op richting de vuurtoren. Daar vallen ook de metalen brekers in het water op. Dat zijn geen golf- maar ijsbrekers om te voorkomen dat door kruiend ijs Rozewerf wordt ‘overspoeld’.
Het IJsselmeer en daarvoor de Zuiderzee bood veel werk aan de vissers. Gevist wordt er nagenoeg niet meer vanaf Marken. De ruim 1800 eilanders leven nu van de 400.000 toeristen die het eiland jaarlijks bezoeken. Sijtje Boes en haar volgelingen zijn naast souvenirs erg bedreven in horeca en bootvaarten. Voor de rest is er een beetje veeteelt en de bouw. In de vroege ochtend verlaten tientallen busjes het eiland met werklui die in 020 en omgeving gaan timmeren, stucen, verven of metselen.
De vuurtoren is een markante verschijning. In de loop der tijd is een huis vastgeplakt aan het vuurbaken waardoor die nu in de volksmond het ‘Paard van Marken’ heet. Wereldberoemd zijn de spectaculaire plaatjes van kruiend ijs dat de toren bijna inpakt. Maar door de zachte winters zijn die beelden steeds schaarser.

Vanaf de vuurtoren kun je binnendoor langs een weggetje terug naar de parkeerplaats. Wij vervolgen onze route over de oude zeedijk. In de verte ligt de skyline van Almere. We zien zelfs een paar zeilschepen.
Als de voetbalvelden in zicht komen krijg je ook een beeld op de minder pittoreske kant van het eiland. De huizen uit de jaren zeventig zijn voor waar geen plaatje. We lopen naar de strekdam aan de noordkant van het eiland. Ten westen daarvan ligt de Gouwzee. Bij een beetje vorst zie je vanaf deze plek de ijszeilers langs scheren tussen Volendam, Monnickendam en Marken. En de afgelopen decennia stond ik er zelf ook regelmatig op de ijzers.
We wandelen door met zicht op de Kerkbuurt. En even later zien we de haven liggen. Op de hoek van de haven maken we een praatje met de uitbater van de Taanketel. Hij staat zijn kerstversiering op te ruimen. Hij legt ons uit dat de ketel, waarin werd getaand om visnetten te conserveren, inmiddels in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen staat. En er stond ooit nog een ketel. Maar toen het eiland opging in de grotere gemeente Waterland zou die zijn verdwenen. Wat zo’n opschaling allemaal niet los maakt…

Vanaf de haven lopen we via de Juliana- en Wilhelminabrug door naar de hoger gelegen Kerkbuurt. De kapper heeft weinig klandizie vanmiddag. En ook het lokale museum is dicht. Toeristen zijn er ook al weinig. We genieten van de vele mussen die de heggen bevolken.
Via een klompenmaker, hier zijn zo waar wat buitenlandse gasten, eindigen we na anderhalf uur onze route bij de parkeerplaats. Marken heeft voldoende horeca voor een afzakkertje. Maar we besluiten door te rijden richting het vasteland, naar het nabijgelegen Zuiderwoude. Daar hebben ze een aardig proeflokaal voor wijnen (Suyderwou’s Wijnloods). Na het monsteren van het druivennat gingen we voldaan met een voorraadje naar huis.
Wie denkt dat het buitenland veel te bieden heeft mag zeker Marken in de wintermaanden, op zijn must-do lijstje zetten.